In de houtbewerking werk je van grof naar steeds fijner. Na de ruwe vormgeving met beitel of guts, kun je de vorm verfijnen met een rasp en later met een vijl. Een goede houtrasp is grof en neemt veel hout af. Nadeel is dat je er diepe krassen mee in het hout maakt. Na het grove raspwerk kun je daarom fijner gaan werken met een fijnere houtrasp.
Maar ook die fijnere houtrasp zal nog krassen in het hout achter laten die weliswaar minder diep zijn, maar toch nog heel goed zichtbaar. Nu kun je overstappen naar de vijl. Vijlen zijn op een heel andere manier 'bekapt'. In lijnen i.p.v. in 'tanden' en ze zijn ook veel minder groot. Met een vijl haal je de groeven en krassen van de rasp weg. Daarna kun je dan overstappen op een schraapstaal of schuurpapier. Zo werk je het hout steeds fijner af.
Wanneer je een hele fijn bekapte vijl hebt, dan spreken we van een zoetvijl. Die zijn meestal zo hard dat je er ook metaal als staal mee kunt vijlen. En dat is dan weer handig om gereedschap mee te kunnen slijpen.